Bij de voorwielaandrijving van minitrekkers van de meeste merken gaat de eindaadrijving door de fusees. Daardoor ontstaat ondanks de kleine voorwielen toch een redelijke bodemvrijheid. En wellicht nog belangrijker: de trekkers kunnen daardoor scherp draaien. Zo scherp dat enkele fabrikanten ervoor kiezen om de voorloop van de voorwielen te versnellen. Maar hoe werkt dat eigenlijk?
Een trekker met alleen achterwielaandrijving – zoals je ze dertig jaar geleden in de landbouw veel zag – heeft twee kleine voorwielen die met een portaalas aan de neus van de trekker zitten. Op beide uiteinden zit een min of meer verticale buis voor de draaibare fuseeassen. Aan beide bovenkanten zijn de stuurarmen bevestigd en onderaan de wielassen. Stuurbewegingen worden via de stuurstangen overgebracht op de stuurarmen.