Log hier in om het maximale uit uw abonnement te halen.X
Opslaan

Trekkers

75 jaar trekkers: De jaren 70

Vakblad LandbouwMechanisatie bestaat 75 jaar. Tijd om terug te kijken naar de ontwikkeling van trekkers in de afgelopen 75 jaar. In het derde deel: De jaren 70

Vakblad LandbouwMechanisatie bestaat 75 jaar. Tijd om terug te kijken naar de ontwikkeling van trekkers in de afgelopen 75 jaar. In het derde deel: De jaren 70

In de jaren 70 nam de vraag naar meer vermogen nog steeds toe, maar werd het comfort ook steeds belangrijker. Omdat de trekkermarkt bleef krimpen, besloten fabrikanten als Bührer, Hanomag en Hela de trekkerproductie te staken. Ook waren er in de jaren 70 diverse overnames. Hürlimann en de trekkerdivisie van Lamborghini werden overgenomen door Same. Het Finse Valmet nam de trekkerdivisie van het Zweedse Volvo over in 1979. Verder werd Case overgenomen door Tenneco, dat niet veel later ook het Britse David Brown kocht.

1972: Mb-Trac 65/70

Tijdens de DLG-tentoonstelling van 1972 presenteerde Mercedes-Benz zijn Mb-Trac 65/70 systeemtrekker. De trekker was uitgerust met een 3,8-liter Mercedes-viercilindermotor met een vermogen van 48 kW (65 pk).

De trekker had een 16+4-versnellingsbak en bereikte een maximale snelheid van 25 km/u. Standaard was de trekker voorzien van vierwielaandrijving en had achter de cabine een platform waarop werktuigen, zoals een veldspuit, gemonteerd konden worden.

De productie begon in 1973 en werd na 2.714 exemplaren gestaakt in 1975, toen de trekker werd opgevolgd door de 700 en 800. De Mb-Trac bleef in het programma van Mercedes-Benz totdat het bedrijf de productie ervan in 1991 stopte.

Foto: LM mei 1973.

1972: Deutz Intrac 2002

ijdens dezelfde DLG-tentoonstelling van 1972 presenteerde Deutz de nieuwe Intrac 2002 systeemtrekker. De trekker was uitgerust met een 2,8-liter luchtgekoelde Deutz driecilindermotor met een vermogen van 37,3 kW (51 pk).

De gesynchroniseerde versnellingsbak had 8 versnellingen vooruit, 4 achteruit en een maximale snelheid van 25 km/u. Net als de Mb-Trac, die op dezelfde beurs werd getoond, had de Deutz Intrac 2002 een platform achter de cabine, waarop werktuigen konden worden bevestigd.

De bouw van de Intrac 2002 verschilde echter van die van de Mb-Trac. Zo was de trekker standaard uitgerust met een fronthef en was de cabine boven de vooras gemonteerd voor optimaal zicht. Verder was de Intrac leverbaar met zowel tweewielaandrijving als vierwielaandrijving, terwijl de Mb-Trac uitsluitend met vierwielaandrijving beschikbaar was.

De productie van de Intrac 2002 begon in 1972 en stopte na 1.159 stuks in 1974, toen de trekker werd opgevolgd door de viercilinder Intrac 2003 met een vermogen van 43,9 kW (60 pk), die ook leverbaar was met een 40 km/u versnellingsbak. In hetzelfde jaar werd de zescilinder Intrac 2005 geïntroduceerd, met een vermogen van 58,6 kW (80 pk). Deze trekker had een hydrostatische versnellingsbak, maar de productie werd na slechts 5 stuks in 1975 stopgezet.

Als opvolger van de Intrac 2005 kwam Deutz met de Intrac 2006, die 85 kW (116 pk) leverde. Hiervan werden er slechts tien stuks geproduceerd. Daarna volgde de Intrac 2007 met een vermogen van 102,5 kW (140 pk), maar de productie van de Intrac 2007 werd snel gestaakt.

In 1978 werd de Intrac 2004 geïntroduceerd als opvolger van de Intrac 2003. Deze trekker had een vermogen van 51,2 kW (70 pk) en werd tot 1989 geproduceerd. Er werd ook een prototype op biogas ontwikkeld.

In 1986 kwam Deutz-Fahr in samenwerking met Mercedes met de Intrac 6.60 Turbo, een zware trekker van 110 kW (150 pk), gevolgd door de 6.05 en Intrac 6.30 in 1987, met vermogens van 72 en 85 kW (98 en 115 pk). De kleinere Intrac-modellen werden in 1989 vervangen door de Intrac 6.30 Turbo met een vermogen van 93 kW (123 pk).

In 1991 staakte Mercedes de productie van de Mb-Trac en trok zich terug uit de samenwerking, waardoor Deutz-Fahr besloot de productie van de Intrac te beëindigen.

Foto: LM juni 1972.

1972: John Deere 4430

In 1972 introduceerde John Deere de New Generation II serie. Het topmodel was de 4430 met de nieuwe Soundguard-cabine. De trekker was uitgerust met een 6,6-liter zescilindermotor, die een vermogen van 106,4 kW (145 pk) levert.

Standaard werd de trekker geleverd met een 8+2 gedeeltelijk gesynchroniseerde versnellingsbak, maar een 16+16 full powershift was optioneel. Nieuw was de Soundguard-cabine, die voorzien was van een gebogen voorruit en een geluidsniveau van 85 decibel.

In 1973 werd hydrostatische vierwielaandrijving als optie beschikbaar voor de trekker. In 1976 werd de verbeterde SG2-cabine geïntroduceerd, waarbij het geluidsniveau werd verlaagd naar 80 decibel.

De 4430 bleef in productie tot 1977 en werd vervangen door de 4440. In 1981 kregen de kleinere modellen ook de SG2-cabine. De laatste nieuwe serie met SG2-cabine was de 4060-serie uit 1991, die tot 1994 werd geproduceerd.

Foto: LM oktober 1972.

Schilter UT 7200

In 1969 begon Schilter met de ontwikkeling van de UT-serie trekkers met een laag zwaartepunt. De serieproductie van de UT-serie begon pas drie jaar later, in 1972. De eerste modelreeks omvatte de modellen UT 3200, UT 5000 en het topmodel UT 7200. Later werden ook de UT 6500 en UT 6000 aan het assortiment toegevoegd.

Het topmodel, de UT 7200, was voorzien van een 3,9-liter Perkins-viercilindermotor met een vermogen van 52,8 kW (72 pk). De versnellingsbak van de trekker had 24 versnellingen vooruit en 12 achteruit, waarmee een snelheid van 26 km/u werd bereikt.

De trekker was standaard voorzien van een frontaftakas. In plaats van een fronthef was de trekker uitgerust met een voorlader, die eventueel ook als fronthefinrichting kon dienen. Verder was de trekker standaard ook voorzien van vierwielbesturing.

Het meest opvallende aan de bouw van de trekker was dat deze vier even grote wielen had en een korte wielbasis. Het gewicht van de trekker bedroeg 2.250 kg.

De productie van de UT 7200 werd in 1977 na 59 stuks stopgezet. Deze zou worden opgevolgd door de UT 7202, maar daarvan bleef het bij slechts één prototype.

In 1980 werd de productie van de UT-serie, na in totaal 881 stuks inclusief prototypes, beëindigd. De productie van de kleinere Wiesel-serie, die sinds 1976 in het programma zat, werd pas in 1991 stopgezet.

Foto: LM augustus 1974.

1975: Steiger Big Jack

Terwijl Doe begin jaren 70 de productie van tandemtrekkers staakte, was het Amerikaanse Steiger in 1975 druk bezig met het testen van de Big Jack-tridemtrekker. De trekker was gebaseerd op drie Steiger Cougar-trekkers en was voorzien van drie Caterpillar 3306-motoren met een gezamenlijk vermogen van 550,5 kW (750 pk).

De trekker was uitgerust met drie koppelingen en drie transmissies, die elk afzonderlijk moesten worden bediend. Verder konden de frames van de trekkers onafhankelijk van elkaar tot 15 graden pendelen.

Het bleef bij een prototype, want ten eerste waren er geen werktuigen die groot genoeg waren, en ten tweede gaf het afzonderlijk bedienen van de transmissies problemen.

Een jaar later presenteerde Steiger een 477,1 kW (650 pk) sterke tandemtrekker, genaamd de Panther PT650, maar ook deze kwam niet verder dan het prototypestadium.

Foto: Paul Nystuen collectie.
Foto: US Patent office.

1975: Valmet 1502

In 1975 presenteerde Valmet zijn 1502-trekker op zes wielen. De trekker was voorzien van een 6,8-liter Valmet-zescilindermotor met turbo, die een vermogen van slechts 100 kW (135 pk) leverde.

De versnellingsbak was een gesynchroniseerde 16+4-versnellingsbak met een maximumsnelheid van 30 km/u. Bij de eerste uitvoering van de trekker was alleen het achterste tandemstel aangedreven, maar in 1979 werd ook de vooras van aandrijving voorzien.

Opvallend was de bouw van de trekker, die meer leek op een bosbouwmachine dan op een gewone trekker. Hij werd standaard geleverd met een schamelstel.

De trekker ging in 1975 in serieproductie, maar verkocht slecht: de prijs was hoog en de draaicirkel bedroeg 14,6 meter. Daarom staakte Valmet in 1980 de productie.

Foto: Archief Valtra.

1977: Versatile 1080 Big Roy

In 1977 presenteerde de Canadese trekkerfabrikant Versatile de 1080 Big Roy met acht aangedreven wielen, vernoemd naar zijn 1,93 meter lange directeur Roy Robinson. De trekker was uitgerust met twee zescilinder Cummins-motoren met een gezamenlijke inhoud van 19 liter en een totaal vermogen van 444 kW (600 pk).

De trekker beschikte over een 6+1-versnellingsbak en behaalde een maximumsnelheid van 21 km/u. Het gevaarte had een totale lengte van maar liefst 10 meter en woog 26.141 kg.

Omdat de tweede motor achter de cabine was geplaatst en het zicht naar achteren belemmerde, was de trekker uitgerust met een achteruitrijcamera. Tijdens demonstraties kwamen echter de eerste problemen aan het licht: er waren geen werktuigen beschikbaar die groot genoeg waren voor de trekker, en de banden raakten beschadigd tijdens het knikken.

Daarom besloot de fabrikant de ontwikkeling stop te zetten en ontwikkelde Versatile de 350,4 kW (470 pk) sterke Versatile 1150, die in 1981 op de markt kwam. De 1080 Big Roy vond uiteindelijk zijn nieuwe thuis in het landbouwmachinemuseum van Manitoba in Brandon.

Foto: Versatile.

1978: Trantor Series I

HST Developments uit het Engelse Stockport begon in de jaren 70 met de ontwikkeling van trekkers die bedoeld waren voor transportwerk rondom de boerderij, en presenteerde in 1978 de Trantor Series I. De trekker was voorzien van een 58 kW (78 pk) sterke Perkins-viercilindermotor en een gesynchroniseerde 10+2-versnellingsbak, waarmee snelheden tot 96,5 km/u konden worden gehaald.

Verder was de trekker uitgerust met hydropneumatische remmen en luchtremmen voor de aanhangwagen. De bouw van de trekker leek veel op die van een gewone trekker, maar viel op door de geveerde vooras, kleinere achterwielen en brede cabine.

In 1983 werd de Series I opgevolgd door de Series II, met een Leyland-motor van 59,6 kW (80 pk). De cabine werd aan de achterzijde ingekort, waardoor er ruimte ontstond voor een laadplatform.

Later, in 1985, kwam het bedrijf met de Trantor Hauler, die was uitgerust met een 93,9 kW (126 pk) sterke Perkins-zescilindermotor en vierwielaandrijving.

De productie van de Trantor-trekkers werd eind jaren 80 gestaakt, maar in 2004 werd deze hervat door de Indiase fabrikant HMT, die enkele jaren daarvoor was gestopt met de trekkerproductie.

Foto: Trantor.

1977: Big Bud 16V-747

In 1977 bouwde de Amerikaanse kniktrekkerfabrikant Big Bud op verzoek van Rossi Farms in Californië een trekker voor het trekken van diepwoelers. De trekker was oorspronkelijk uitgerust met een 24,1-liter Detroit V16-motor met een vermogen van 570 kW (760 pk), maar werd later opgevoerd naar 640 kW (860 pk), vervolgens naar 720 kW (960 pk), en heeft tegenwoordig een vermogen van 807,2 kW (1.100 pk). Daarmee is de trekker nog steeds de krachtigste ooit gebouwd.

Het koppel in de 960 pk-configuratie bedraagt 3.390 Nm, wat lager is dan de 4.234 Nm van de John Deere 9RX 830, die een maximaal vermogen van 672 kW (913 pk) levert.

Om de trekker tijdens een lange werkdag van voldoende brandstof te voorzien, is hij uitgerust met een brandstoftank met een inhoud van 3.745 liter. De versnellingsbak is een powershift-transmissie met zes versnellingen vooruit en één achteruit. De load-sensing hydrauliekpomp heeft een opbrengst van 227 liter per minuut.

Het leeggewicht van de trekker bedraagt 43.092 kg, en met ballast loopt dit op tot 58.968 kg. De trekker werd geleverd op dubbellucht en was voorzien van 35R38-banden. De lengte van de trekker bedraagt 868 centimeter en de breedte 635 centimeter.

De trekker kostte destijds ongeveer 300.000 dollar. Gecorrigeerd voor inflatie komt dat neer op meer dan 1,5 miljoen dollar (ongeveer 1,31 miljoen euro).

1977: Upton HT-14/350

anaf de tweede helft van de jaren 70 verdwenen zware trekkers met alleen achterwielaandrijving stilletjes van de Europese markt. In diverse markten, zoals de Verenigde Staten, Canada en Australië, waren dergelijke trekkers echter nog steeds verkrijgbaar.

In 1977 bouwde de Australische trekkerfabrikant Upton de HT-14/350, destijds de zwaarste trekker met alleen achterwielaandrijving, en bovendien lange tijd de zwaarste standaard-wieltrekker. De trekker was uitgerust met een 14-liter Cummins-zescilindermotor met een vermogen van 261 kW (350 pk). De versnellingsbak was een powershift-transmissie met 14 versnellingen vooruit en 4 achteruit.

De trekker had geen aftakas en geen PTO, maar was wel voorzien van een hydrauliekpomp met een opbrengst van 182 liter per minuut. Het meest opvallende was de constructie van de trekker, waarbij de cabine vóór de achteras was geplaatst—een kenmerk van de trekkers die Upton sinds 1964 bouwde.

De achterwielen waren afkomstig van een scraper en waren voorzien van imposante 33.5R33-banden. Het leeggewicht van de trekker bedroeg 18.361 kg en het maximale gewicht was 23.133 kg, wat zelfs tegenwoordig veel is voor een trekker in deze vermogensklasse. Ter vergelijking: de Fendt 936 Vario uit 2005, met een vermogen van 360 pk, woog slechts 10.360 kg.

Van de HT-14/350 werd slechts één exemplaar gebouwd, maar van het kleinere broertje, de MT-855 (met een vermogen van 300 pk), werden acht stuks geproduceerd.

In 1981 besloot Upton te stoppen met de productie van trekkers vanwege toenemende concurrentie. Het bedrijf richtte zich vervolgens op de productie en import van beregeningsinstallaties—een activiteit die het tot op de dag van vandaag voortzet.

Foto: Upton Engineering.

1978: Massey Ferguson 4880

In 1978 introduceerde Massey Ferguson zijn nieuwe kniktrekkers: de 4840 en de 4880. Het topmodel, de 4880, was uitgerust met een 14,9-liter Cummins V8-motor met turbo en leverde een vermogen van 202 kW (273 pk).

De versnellingsbak was een semi-powershift met 18 versnellingen vooruit en 6 achteruit, en haalde een topsnelheid van 32 km/u. Nieuw was de standaard elektronische hefinrichting van de trekker, die informatie verzamelde en gebruikte voor de automatische verstelling van de hefinrichting. Hierdoor werd de bediening nauwkeuriger en sneller.

Fendt introduceerde in hetzelfde jaar de optionele Turbomatik E elektronische hefinrichting op zijn Favorit 600 LSA-serie.

Foto: Massey Ferguson folder.

1978: International 3388

In 1978 bracht International de 3388 en 3588 2+2 kniktrekkers op de markt, die al snel de bijnaam Snoopy kregen. Het topmodel, de 3588, was uitgerust met een 7,6-liter zescilindermotor met een vermogen van 129,9 kW (177 pk). De versnellingsbak was een 16+8 powershift-transmissie, waarmee een snelheid van 33 km/u kon worden bereikt.

Opvallend aan het ontwerp was dat, in tegenstelling tot normale kniktrekkers, de cabine op het achterste deel van het chassis stond, terwijl de motor vóór de vooras was geplaatst.

Een jaar later werd de 3788 aan het programma toegevoegd, met een vermogen van 146,8 kW (200 pk). In 1981 volgde de tweede generatie, bestaande uit de 6388, 6588 en 6788, met vermogens van respectievelijk 117,1, 132 en 149,1 kW (157, 177 en 200 pk).

Deze serie werd gebouwd tot 1984. International had al opvolgers klaar in de vorm van de 7288 en 7488, met vermogens van 154,1 en 183,5 kW (210 en 235 pk), maar na de overname door Tenneco besloot men de productie van het 2+2-concept te beëindigen. Er werd nog één prototype gebouwd: een Magnum 7140 volgens het 2+2-principe.

Valmet nam het 2+2-concept later over met de X-serie, bedoeld voor bosbouw en gemeentewerken. Deze trekker werd opgevolgd door de XM, die tot 2007 op de markt bleef.

Foto: LM april 1979.

1978: Schlüter Profi-Trac 5000 TVL

In 1978 bouwde Schlüter de Profitrac 5000 TVL, een trekker die was ontwikkeld op basis van de Profi-Trac 3500 TVL. De trekker was uitgerust met een 20,9-liter MAN V12-motor met een vermogen van 368 kW (500 pk).

De versnellingsbak was een speciaal voor deze trekker ontwikkelde ZF 8+4-transmissie, waarmee een snelheid van 30 km/u kon worden bereikt.

Hoewel de trekker geen aftakas had, was hij wel voorzien van een hefinrichting met een hefvermogen van 7.300 kg. Het leeggewicht bedroeg 18.000 kg en liep met ballast op tot 22.000 kg.

Joegoslavië toonde destijds interesse in de trekker en had toezeggingen gedaan voor bestellingen, maar deze werden nooit gerealiseerd. Hierdoor ging de trekker niet in serieproductie.

Foto: LM juni 1978