Met gewassensoren, bodemsensoren, opbrengstmetingen, satellieten en drones kun je steeds meer gegevens verzamelen van een perceel of gewas. En meer machines voor mesttoediening zijn technisch klaar voor ‘variable rate application’, ofwel: ‘hier-wat-meer en daar-wat-minder’. Er komen interessante verhalen voorbij over de mooie dingen die dit in de toekomst gaat brengen. Er is al geïnvesteerd, percelen worden in kaart gebracht en projectjes zijn opgetuigd. Maar zijn de verwachtingen niet wat te hoog gespannen?
Het is niet nieuw: in 1993 waren er al 300 apparaten in de Verenigde Staten die de opbrengst van een perceel in kaart brachten. In verschillende studies en experimenten is het variabel bemesten met N, P en K al onderzocht. De conclusies hiervan zijn weinig hoopvol. In veel studies bleek variabel bemesten namelijk niet renderend. Soms vonden de onderzoekers een klein effect. Tenminste ,als de percelen minimaal 250 hectare groot waren.
En het is natuurlijk ook lastig: Je hebt een plek waar je 2 ton tarwe minder oogst. Ga je daar nu méér of juist minder bemesten? Conclusie is vaak snel: Alleen de opbrengst zegt te weinig. Je moet méér weten.
De nieuwe sensoren meten natuurlijk wel meer. De vraag is of je genoeg kan meten om onafhankelijk van jaarsinvloeden betrouwbaar te kunnen inschatten of het gewas pleksgewijs meer of minder nodig heeft.
Met nieuwe sensoren worden vast een paar extra brokjes informatie gevonden. Misschien meet je effecten van een laagje veen op 60 centimeter, een spore-elementje wat pleksgewijs ontbreekt, wat verslemping, een verstelling in de diepte van de zaaimachine of het verschil tussen zaaien op 15 maart ’s avonds of 16 maart ’s ochtends.
Ik vergelijk het maar met het maken van een legpuzzel. Dat is lastig als: (1) een substantieel deel van de stukjes ontbreekt en (2) de informatie op de stukjes niet duidelijk is. En ik sta niet alleen. Ook in een recent EU rapport wordt de rendabiliteit van ‘Variable Rate Application’ discutabel genoemd (zoekterm: IP/B/AGRI/IC/2013_153)